De invloed van lichtstrategie in opfok op de resultaten tijdens de leg
Een toenemende aanhoudingsduur
Wereldwijd worden leghennen veel langer aangehouden dan ooit tevoren. Genetische vooruitgang is hiervan de voornaamste reden. Maar niet alleen dat, ook lagere marges dwingen legpluimveehouders tot de meest efficiënte productie. Het exacte tijdstip van vervanging van de leghennen hangt enerzijds af van de legproductie en ei kwaliteit aan het einde van de productiefase en anderzijds de ei- en voerprijs. De meeste legpluimveehouders zijn bereid om het koppel aan te houden zolang de ei kwaliteit, legproductie en uitval in balans zijn met de voerkosten. Meerdere managementfactoren zijn van invloed op deze productieresultaten. Het kenniscentrum van Verbeek en NOVOGEN publiceert in een reeks artikelen de invloed van verschillende managementfactoren op de aanhoudingsduur van leghennen. In dit eerste bulletin wordt er dieper ingegaan op het effect van licht tijdens de opfok.
Het effect van licht op legrijpheid
Bij leghennen wordt de legrijpheid gereguleerd door de hypothalamus-hypofyse-gonadale as. De betrokken organen, hormonen en systemen zijn weergegeven in figuur 1. Melatonine is het eerste belangrijke betrokken hormoon, dat voornamelijk geproduceerd wordt door de pijnappelklier. In donkere perioden wordt de afgifte van melatonine gestimuleerd, terwijl licht de afgifte van melatonine remt. In lijn daarvan wordt de afgifte van stimulerende (gonadotropine releasing hormonen; GnRH) en remmende (gonadotropine inhibitory hormonen; GnIH) neuropeptides door de hypothalamus gereguleerd. GnRH stimuleert de afgifte van gonadotropins van de achterste hypofyse kwab, die op hun beurt de ontwikkeling van de geslachtsorganen stimuleert. Deze gonadotropins zijn FSH (follikel stimulerend hormoon) en LH (luteinizing hormoon). Ze stimuleren de ontwikkeling van de legorganen en de vorming van geslachtshormonen in de dooier. Als resultaat daarvan zal de dooier gaan groeien en wordt afgegeven aan het oviduct – de eileider -, waar vervolgens het ei verder wordt gevormd.
Doordat licht één van de belangrijkste mechanismen in dit hele proces is, heeft de opfokker de mogelijkheid om de legrijpheid te beïnvloeden door te ‘spelen’ met de lichtperiode en de intensiteit. Een leghen kan gevoeliger voor lichtstimulatie gemaakt worden door tijdens de opfokfase de lichtintensiteit te verlagen in de eerste fase (3-10 weken). Daartegenover zal de legrijpheid vertragen wanneer hennen in de opfok op een hoge lichtduur en intensiteit gehouden worden. De hypothese hierachter is dat de receptoren in de hypofyse meer of minder gevoelig worden gemaakt voor licht tijdens de jeugdfase. Naast legrijpheid, wordt de ontwikkeling van het karkas ook sterk beïnvloedt door de lichtduur en intensiteit tijdens de opfok. Dit heeft op zijn beurt weer effect op de ei massa, de uitval en persistentie. Hierna wordt hier dieper op ingegaan.
Effect van verschillende lichtprogramma’s
Tijdens de opfokfase kan de activiteit en voeropname gereguleerd worden door het lichtmanagement. In het algemeen geldt: hoe langer de lichtperiode, des te meer activiteit, des te meer voeropname, des te beter de ontwikkeling van het karkas. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie lichtprogramma’s; (I) de quick-step-down, (II) de slow-step-down en (III) de late-step-down. Deze programma’s refereren respectievelijk aan een vroege, normale en late geslachtsrijpheid. Daarnaast zijn ze ook van invloed op andere productiefactoren, zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Ondanks de theoretische relaties tussen de lichtprogramma’s en productieresultaten is het lastig om dit in de praktijk te evenaren. Als voorbeeld hebben we in de onderste tabel de productieresultaten van twee verschillende koppels NOVOgen White weergegeven, die in dezelfde periode werden gehouden bij twee Nederlandse koloniebedrijven. Op beide bedrijven werden 90.000 leghennen gehouden in de periode 2014-2015. Het ene koppel werd opgefokt met een late-step-down lichtschema. Het andere met een gemiddeld, ofwel slow-step-down lichtschema. Beide bedrijven produceerden voor de industrie en hebben dus ei massa als belangrijkste productiecriteria. Wanneer de resultaten van beide koppels vergeleken worden dan komen niet alle verwachtingen uit. Met het late-step-down lichtschema werd een hoge ei massa in de opstart verwacht, maar dit was niet het geval. Daarnaast komt de eiproductie bij het late-step-down koppel trager op gang. Dit is een groot risico bij gebruik van dit lichtschema. Dit heeft tot het resultaat geleid dat de totale ei massa (in kg poh) nagenoeg gelijk was. Ondanks een betere persistentie van het late-step-down koppel. We zien vaak dat een verlies aan eieren in de beginfase, bijna nooit gecompenseerd wordt door een betere persistentie.
Beste resultaten met het standard, slow-step-down lichtprogramma
Gebaseerd op meerdere veldtesten kan geconcludeerd worden dat een gemiddeld slow-step-down lichtprogramma minder risico geeft op het verlies van eieren, waardoor de ei massa vergelijkbaar is. Ook de uitval hoeft niet perse hoger te zijn bij een slow-step-down lichtschema. Daarom adviseert Verbeek haar klanten om een slow-step-down lichtschema te hanteren, mede omdat er andere parameters zijn (zoals lichaamsgewicht en voerkwaliteit) die een zwaardere stempel kunnen drukken op het resultaat.
In volgende bulletins wordt dieper ingegaan op deze onderwerpen.